· 

Boek10 in aantocht!

Boek10 in aantocht!

 

Aanstaande zaterdag is het al zover; het lanceerevenement van Boek10 en tevens ook de dag dat Abdij van de nacht uitkomt! Het voelt als de dag van gisteren dat ik begin juni te horen kreeg dat Godijn Publishing mijn manuscript wilde uitgeven. In de tussentijd is er veel gebeurd en hebben we hard gewerkt om Abdij van de nacht tot een heus boek te maken, dat ik met trots de wereld in durf te sturen. Nu kan ik natuurlijk vertellen over hoe ik mij voorbereid op het lanceerevenement, maar het leek mij leuker dit om te zetten in een stukje schrijfwerk. Dit kun je hieronder terugvinden.


Een prop perkament zeilde door de lucht rakelings langs het hoofd van de schrijfster. 

‘Hé! Wil je die twee Egyptische feeksen nou eens laten voor wat ze zijn en je gaan richten op het echte werk?’ werd er van achter haar rug gesneerd.

Met een ruk draaide de schrijfster zich om op haar stoel en keerde zich naar de bron van het geluid. Achter haar stond een donkerharige jongeman, die haar uiterst ontevreden aankeek. De handen in zijn zij bevestigde zijn ongenoegen nog eens extra. Nog voor de schrijfster kon reageren braken haar twee tafelgenoten los. 

‘Wat zeg je?’ tetterde een van de meiden.

Ze wilde overeind vliegen, maar het andere meisje hield haar tegen. 

‘Die barbaar is het niet waard!’ siste ze haar zus toe. 

De jongeman negeerde hen en bleef tot de schrijfster gericht, die hem fronsend gade sloeg.

‘Is drie jaar aan constante aandacht niet genoeg om je voor nu even tevreden te stellen?’ kaatste ze terug.

Hierop gooide de jongen in een dramatisch gebaar zijn handen in de lucht.

‘Nou, nee,’ begon hij betweterig. ‘Er staat nog heel veel meer te gebeuren dan je tot nu toe geschreven hebt in deel 1 en bovendien word ik volgende week gepresenteerd!’

De schrijfster zuchtte, wetende dat hij gelijk had.

‘Sorry, meiden. We zien elkaar spoedig weer,’ verontschuldigde ze zich tegenover de tweeling die bij haar aan tafel zat en stond op. 

De meiden zwegen en hun blikken toonden weinig begrip toen ze hen de rug toekeerde. 

‘Laten we gaan,’ spoorde ze de jongen aan, waarop hij zijn hand naar haar uitstak. 

Zodra haar hand de zijne raakte vervaagde de paleiselijke omgeving waarin ze zich bevonden hadden, en maakte plaats voor verweerde stenen muren en donkere gangen. Een koude tochtvlaag sneed door de dunne blouse waarin de schrijfster gekleed was en ze rilde.

‘Alles klaar voor de ogen van het publiek?’ vroeg ze hem terwijl ze hem door de duistere gang volgde. 

‘Ja, onderhand wel,’ antwoordde hij verzuchtend. ‘Al die “redactie” mensen zijn eindelijk weg dus alles zou spik en span moeten zijn.’

De schrijfster keek bedenkelijk om zich heen. Haar ogen vlogen langs de scheuren en barsten in de muren.

‘Zouden we het hier niet een beetje feestelijk moeten aankleden? Je weet wel, voor de lancering?’ 

De jongen, die zijn handen ineen had geslagen op zijn rug, lachte hardop.

‘Ben je mal. De sfeer is prima zo.’

De weifelende blik van de schrijfster wendde zich nu tot hem. 

‘Ga je dat aantrekken tijdens de lancering?’ vroeg ze, waarbij de twijfel in haar stem alleen maar toenam.

De jongen plukte even aan zijn pij en haalde daarna nonchalant zijn schouders op terwijl hij halt hield bij een grote houten deur. 

‘Dat hoort er allemaal bij,’ zei hij onverschillig en zonder enige moeite duwde hij de deur open. 

Warmte van oplaaiend vuur en de geur van geroosterd vlees sloegen hen in het gezicht. 

‘Jongens, kijk eens wie ik heb meegebracht!’ riep de jongen uit en hij sleurde de schrijfster aan haar bovenarm mee de zaal in. Lange houten tafels met daaraan woest uitziende mannen gezeten strekten zich voor hen uit. Tientallen hoofden draaiden hun kant op waarna er een kabaal losbarstte. Er werd gejuicht en geklapt. Pullen met bier werden hoog in de lucht geheven en er werd op de tafel geslagen. Een oprechte glimlach verscheen op het gezicht van de schrijfster en ze spreidde haar armen.

‘Nou, jullie zijn er wel klaar voor zo te zien,’ stelde ze terwijl hun enthousiasme in haar overvloeide. 

Hierop groeide het kabaal tot een oorverdovende hoogte en de schrijfster keek grinnikend opzij naar de jongen, die nog altijd naast haar stond. Als ze zouden spreken zouden ze elkaar niet kunnen verstaan met het lawaai, maar ze hoefden geen woorden te wisselen om te weten dat ze allebei hetzelfde dachten: We zijn er klaar voor en hebben er alle vertrouwen in. 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 0